fotografieElsZweerink
De Maastrichtse Toneelacademie viert 11 en 12 september zijn zestigjarig bestaan.
Naast - natuurlijk - heel veel toneelvoorstellingen is er een symposium over de opkomst van de breedte-cultuur en de installatie van vijf ambassadeurs die de Toneelacademie gaan vertegenwoordigen. Vier afgestudeerden van de afgelopen decennia vertellen over hun keuze voor de academie en wat ze hebben meegekregen van de opleiding.
Samenstelling: Peter van de Berg, Caspar Cillekens en Ruud Maas.
11 september 2010 Dagblad de Limburger / Limburgs Dagblad

Wie: Maria Goos (Breda, 1956)
Bekend van: televisieseries als Pleidooi en Oud Geld en toneelstukken als Familie, Cloaca en De familie Avenier. Haar nieuwste toneelstuk DOEK! gaat begin oktober in première.

Op de academie van 1977 tot 1982.

‘Ik heb als kind leren observeren’



Ik wist niet wat ik moest gaan doen nadat ik gezakt was voor de havo. In het cultureel centrum in Breda was een cursus theaterworkshop. Eigenlijk wilde ik naar de schildercursus, maar die was vol. Het was iets heel nieuws. Veel improviseren. Dat vond ik heel leuk. Improviseren is een soort schrijven.

In afwachting van mijn examen werkte ik in een winkeltje in tweedehandskleding. Jes Vriens, derdejaarsstudent in Maastricht, zei tegen me dat ik naar de toneelschool moest gaan. En dan niet de acteursopleiding volgen, want daarvoor was ik niet geschikt, zei ze. Zij regelde de inschrijvingsformulieren. Ik kon haar kamer tegenover de Dikke Dragonder in de Platielstraat overnemen.

Ik ging naar de docentenopleiding. Je kon nog switchen in het eerste jaar. Maar acteren was niets voor me. Ik hou niet van herhalen. Elke regisseur wil nu eenmaal dat je speelt wat vastgelegd is. Dat wilde ik niet, ik wilde telkens iets anders. Als een regisseur zei dat ik hetzelfde moest doen als gisteren vond ik dat gênant.

In het derde jaar ben ik bewust blijven zitten. Ik leerde Peter Blok kennen. Die zat een jaar lager dan ik. Ik wilde niet zonder Peter naar Amsterdam gaan. Ik zei tegen Leo Maessen, docent didactiek, dat ik vond dat ik me weinig ontwikkeld had. Dat vond hij eigenlijk ook. Toen was ik wel een beetje beledigd.

Schrijven maakte geen deel uit van de opleiding. Leo Beyers, een docent van buitenaf heeft de deur voor me geopend. Hij zei dat ik moest gaan schrijven. 'Elke dag dat je leeft moet je schrijven', zei hij.

Omdat ik thuis een nakomertje was, heb ik goed leren observeren. Dat heeft indirect wel een rol gespeeld in mijn ontwikkeling als schrijver. Bij Leo Maessen hadden we veel groepsgesprekken. Van hem heb ik geleerd dat bij elke tekst, die je uitspreekt, een bijtekst hoort. Je zegt iets, maar het gaat erom wat je daar echt mee wil vertellen.

In Maastricht was niet zoveel afleiding als in Amsterdam. Je was misschien daarom wel veel op elkaar gericht. Je ging naar elk stuk in de schouwburg toe. Daar praatte je over met elkaar. We hadden toen nog een gratis schouwburgpas. Dat zou weer acuut ingevoerd moeten worden.

De meeste studenten op de docentenopleiding wilden iets met theater doen. Niet zozeer docent worden. Maar je mocht natuurlijk niet zeggen dat je niet zo goed wist wat je eigenlijk wilde doen met de opleiding. Er zaten nogal wat mensen met een dubbele agenda. Ik wist één ding: ik wilde niet met een lading kinderen opgescheept zitten die tussen Nederlands en gym naar het vak drama moesten.

Echt opgenomen in de gemeenschap in Maastricht werd je uiteindelijk niet. Maastricht was toen nog een volkse stad met veel kleine winkeltjes. Ik kom elk jaar nog twee à drie keer naar Maastricht. Dat doen veel afgestudeerden. Al is de stad wel een beetje truttig geworden."