fotografieElsZweerink
Scènes uit een huwelijk

Uit de Elegance, 2009.
tekst: Renate van der Zee
fotografie: Brenda van Leeuwen
haar & Make-Up: Manous Nelemans




Hij was 19, zij 23 toen ze elkaar ontmoetten op de Toneelschool in Maastricht. Dertig jaar later zijn toneelschrijfster Maria Goos (51) en acteur Peter Blok (48) nog steeds bij elkaar. ‘Peter en ik zijn zulke tegenpolen. Ik heb hem leren voelen, hij heeft mij leren denken.’

Scène 1 Maastricht, winter 1979.
In De Dikke Dragonder, de vaste kroeg van de toneelschool in Maastricht.
Twee studenten raken aan de praat. Hij is 19 en wil acteur worden, zij is 23 en doet de opleiding docent dramatische vorming. Zij heeft het over een plaat van Diana Ross waar ze vanaf wil. Hij wil hem wel kopen voor vijf gulden.
P: ‘Ik liep met Maria mee naar huis om die plaat te halen. Vreemd eigenlijk, want ik hield helemaal niet van Diana Ross. Misschien dat ik me onbewust toch wel tot je aangetrokken voelde. Maar ik vond je ook een beetje eng.’
M: ‘Ik vond jou erg braaf. Je loste voor je lol ingewikkelde sommen op. Dat vond ik lachwekkend. Er was beslist geen sprake van een vlammende seksuele aantrekkingskracht tussen ons, ha, ha.’
P: ‘Daar hoef je niet zo vergenoegd bij te kijken!’
M: ‘Mensen denken vaak dat grote liefdes zo beginnen, maar in dit geval dus niet.’
P: ‘Die vijf gulden vergat ik haar trouwens te geven. Dus hing er de volgende dag een briefje op het mededelingenbord op school met de tekst: “Als je iets belooft, Peter, moet je het ook doen!” Ik dacht: wat een ophef over niks.’
M: ‘Ik begrijp wel dat je me eng vond.’

Scène 2 Een avond in 1980.
Een studentenhuis in Maastricht.
De twee studenten repeteren met twee vrienden een stukje dat ze willen opvoeren op een homofeest in Maastricht.
Er gaat nogal wat alcohol doorheen.
M: ‘We rookten ook nog een joint en toen moest ik even liggen.’
P: ‘Op een gegeven moment was ik ook te dronken om nog naar huis te gaan, maar ik zag nergens een plek om te slapen. Toen ben ik bij haar gaan liggen.’
M: ‘Ik dacht nog: jee, heb ik net die stomme grote onderbroek aan.’
P: ‘We hebben heftig gezoend en zijn daarna als twee zatlappen in slaap gevallen. De volgende ochtend liepen we hand in hand naar school. Gelukkig en tevreden. Die dag had ik een zangpresentatie.
Ik zong een zacht, lief liedje en zij kwam kijken. Ik dacht: het tweede couplet zing ik voor haar.’
M: ‘En je deed dat op je knieën.’
P: ‘Maar jij keek weg!’
M: ‘Ik dacht dat het een persiflage was. Ik kon me niet voorstellen dat je openlijk zo lief deed. Maar toen ik die avond in bed lag, dacht ik: stel dat het wél gemeend was. Dan was het wel heel erg lief. Ik geloof dat ik toen voor je viel.’

Scène 3 Een paar dagen later. De stamkroeg in Maastricht.
Hij is helemaal in de war. Hij praat er over met een vriend.
Die zegt: ‘Ach man, je bent gewoon verliefd!’
P: ‘Toen heb ik bij haar aangebeld. Kwam ik haar kamer binnen, waren daar twee van haar homovrienden bezig zich als vrouw op te tutten voor het carnaval. Daar stond ik dan met mijn zware gemoed!
Maria en ik gingen dus maar naar een café om te praten. Ik vroeg haar waarom ze zo afstandelijk deed. Toen belde ze naar haar eigen huis en zei tegen haar vrienden: jongens, jullie moeten nu mijn kamer uit. Dat was het moment dat ik echt voor haar viel.’
M: ‘We gingen naar mijn kamer en toen zei je heel voorzichtig dat je het idee had dat je verliefd op me was. Ik zei: je overvalt me wel een beetje. Als ik terugkijk, denk ik: waar deden we nou zo moeilijk over? Het was echte liefde! Bij Peter voelde ik me ontzettend op mijn gemak. Ik hoefde nooit mijn best te doen. Het was genoeg om mezelf te zijn. Hij was wel vreemd rationeel. Maar hij kon ook zo eerlijk zijn, zo openhartig over zijn gevoelens. Hij had allerlei onverwachte kanten. Hij bleek bijvoorbeeld goed te kunnen stelen.
Dat nam me voor hem in. Dat hij zulke uiteenlopende karaktereigenschappen verenigde,
bedoel ik.’
P: ‘We hadden geen cent. Een Edammer kaas was een enorme uitgave. Die paste onder mijn lange regenjas.’
M: ‘We konden ook heel erg lachen met elkaar.’
P: ‘Ze had mooie ogen en kon goed drinken, maar dat waren bijzaken. Hoofdzaak
was dat haar eigenheid mij de vrijbrief gaf om ook totaal mezelf te zijn.’
M: ‘Dat rationele van jou vond ik steeds interessanter. De gedachte dat je ook verstandig over dingen kon nadenken, verrijkte mijn leven.’
P: ‘Jij was een speelbal van emoties en neurose. We hebben in onze beginjaren vreselijk veel ruzie gemaakt. Het is drie keer uit geweest.’
M: ‘Veel vaker!’
P: ‘Ja, maar drie keer was het écht voorbij.’
M: ‘Peter en ik zijn zulke tegenpolen. Ik heb hem leren voelen en hij heeft mij leren denken.’

Scène 4 Amsterdam, voorjaar 1983.
Een kraakpand in de Staatsliedenbuurt.
Hij zit bij Toneelgroep Centrum. Zij schrijft toneelstukken.
Ze wonen samen, maar er zijn ook allerlei andere mannen en vrouwen. Op zeker moment zegt hij: ‘Nu moet je kiezen.’
M: ‘Ik werd verliefd op een lichttechnicus van Toneelgroep Centrum. Het gebeurde waar Peter bij stond. We raakten in gesprek in een café. Later vroeg hij aan Peter om mijn telefoonnummer. Toen zei Peter: “Dat is ook mijn telefoonnummer.” Maar toen was leed al geschied. Op een gegeven moment werd het jou te bar. Toen zei je: “Nu moet je kiezen.” Of was dat met Bert dat je dat zei?’
P: ‘Nee joh, het was met Kees! Ha,ha!’
M: ‘Lach maar. Jij was ook ontrouw, maar je deed het op de mannenmanier.
Met veel one-night-stands.’
P: ‘Veel?! Ik ben een lachertje vergeleken met andere mannen. Ik ben één keer verliefd geweest op een andere vrouw. Dat duurde maar twee weken.’
M: ‘Ik was boos en jaloers, maar ik accepteerde het wel. Ach, het klinkt allemaal reuze rock & roll, maar het viel wel mee, hoor. Ik ben wel blij dat we die wilde tijd hebben gehad. We waren zo jong, we moesten eerst uitrazen.’

Scène 5 Amsterdam, januari 1987. De acteur en de toneelschrijfster zijn bij vrienden op bezoek.
De vrienden vertellen dat er een baby op komst is. Later, als ze over de Prinsengracht naar huis lopen, gaat de acteur plotseling op zijn knieën. Hij zegt: ‘Je mag het nu niet meer tegenhouden. Ik wil een kind.’
M: ‘Ik wilde lange tijd geen kinderen; ik was bang dat ik dat niet kon.’
P: ‘We hadden periodes dat de een het wel wilde en de ander niet.
Dat wisselde elkaar af.’
M: ‘We woonden lang in een kraakpand zonder verwarming. Ik vond dat we, om aan een kind te beginnen, eerst goed moesten wonen, allebei een rijbewijs moesten hebben en een vaatwasmachine.’
P: ‘Maar we woonden toen niet meer in dat kraakpand. En dat die vriendin zwanger was, hielp ons over de drempel. Eind februari was Maria zwanger.’
M: ‘Ik wilde zo graag thuis bevallen met kaarsjes en wierook. Maar het liep anders. De weeën begonnen op zaterdagmiddag, maar op maandagochtend had ik nog steeds niet voldoende ontsluiting.’
P: ‘Ze was zó uitgeput dat ze in slaap viel tussen de weeën door.
Dat was griezelig. Ik zei tegen de vroedvrouw: ik ben zo bang dat ze doodgaat. Toen zijn we naar het ziekenhuis gegaan. Het was heel spannend. Toen alles achter de rug was, Roos in haar wiegje lag en jij een bord boerenkool at, heb ik gehuild in de armen van de vroedvrouw. Er was zoveel gebeurd. Ik weet nog dat ik naar huis reed en niet meer wist waar ik was. Ik was zó moe. Maar ik vond het geweldig dat ik vader was.’
M: ‘Hij kan dat ook heel goed, vaderen. Hij is een topvader. Actrice Yvonne van den Hurk, die met ons op de toneelschool heeft gezeten, heeft wel eens tegen mij gezegd: “We hadden het destijds niet in de gaten, maar jij bent er met de hoofdprijs vandoor gegaan.”’

Scène 6 Amsterdam, 1997. Het huis in de
Watergraafsmeer waar de toneelschrijfster, de acteur en hun inmiddels twee dochters wonen.
Met haar carrière gaat het heel erg goed. Maar hij begint zich ‘meneer Goos’ te voelen.
M: ‘Ik kreeg prijs na prijs. Peter was daar trots op, maar het vrat ook aan hem. We hebben ons dat veel te laat gerealiseerd. Gebrek aan eigenwaarde is zijn achilleshiel. Hij wordt gekweld door de gedachte: ik ben niks, ik kan niks, ik ben het niet waard dat ik leef. Hij werd steeds meer gesloten. Het was een langdurige crisis.’
P: ‘De frustratie tastte mijn zelfbeeld aan. Ik werd depressief. Ik functioneerde wel, maar ik zat in een soort stolp.’
M: ‘Op een dag stond ik te strijken en zei hij iets tegen me op een botte manier. Ik antwoordde: je vergeet er bij te zeggen “kutwijf”.
Dat viel zó slecht bij hem, dat hij mij op mijn achterhoofd sloeg.’
P: ‘Dat was niet zo slim, dus ik koelde mijn woede verder op de strijkplank. Die heb ik in één klap doormidden geslagen.’
M: ‘Toen zei ik: nu zijn we uit elkaar, want ik heb me al eens op mijn gezicht laten slaan door een vent. Ik dacht echt: dit is onherstelbaar.’
P: ‘We zijn gaan praten met een therapeute en toen kwamen we er achter dat het probleem niet tussen ons lag, maar bij mij. Het waren mijn frustraties.’
M: ‘Dat was een keerpunt in onze relatie.
Jij besefte: ik mag er zijn. Je hebt je toen voorgenomen dat je het leven nooit meer zo met je op de loop zou laten gaan. We gingen toen een heel vrolijke tijd in.’

Scène 7 De slaapkamer in het huis in de Watergraafsmeer, 2005.
De acteur wordt wakker en ziet dat zijn vrouw peinzend naar hem kijkt.
Ze zegt: ‘Ik denk dat ik borstkanker krijg. Het wordt zwaar, maar we gaan er sterker uitkomen.’
M: ‘Alles ging veel te goed. We hielden van elkaar, we hadden gezonde kinderen, we hadden succes en geld. Zo lopen levens niet. Ik wist gewoon dat er iets zou misgaan. Dus toen de dokter ons twee jaar later vertelde dat ik borstkanker had, was ik niet verbijsterd.’
P: ‘Maar toch was het een rotklap. Ik dacht: ik moet alles wat nu op mijn bord ligt helemaal uitkauwen en doorslikken. Ik moet aan de slag. Dat was het gevoel. Aan de slag en geen oogkleppen voor.
Ik heb me heel erg op jou gericht. Ik ben zoveel mogelijk met je meegegaan en ben niets uit de weg gegaan. Later hoor je dat goede communicatie tussen man en vrouw in zo’n situatie helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Maar bij ons was dat wel zo.’
M: ‘Toen je me na de operatie kwam ophalen, zei ik: zorg dat jullie er heel mooi uitzien. Ik wil geen aangeslagen gezin dat een geamputeerde vrouw komt ophalen. En dat had je heel goed gedaan. Jullie zagen er prachtig uit.’
P: ‘Ik wist dat het belangrijk voor je was.’
M: ‘Peter en ik zijn in deze periode onze angst met open vizier tegemoet getreden. We zijn er tegenaan gegaan. We zijn altijd eerlijk geweest tegen elkaar. Ondanks alles hebben we het in die moeilijke tijd ook heel fijn gehad. We moesten soms ontzettend huilen, maar we waren innig met elkaar verbonden.’

Scène 8 Voorjaar 2009.
In het Amsterdamse café 1900.
De toneelschrijfster en de acteur zitten achter een laptop.
Ze schrijven samen een televisieserie.
M: ‘Voor veel van wat ik heb geschreven ben ik ook geïnspireerd door Peter. Hij las alles altijd al als het half af was en kwam dan vaak met ideeën. Maar er stond nooit op de aftiteling van een serie: met dank aan Peter Blok. Nu doen we het dus officieel samen.
Ik vraag hem om vrij te associëren. Roep maar, zeg ik dan, ik zorg wel dat het iets wordt.’
P: ‘Het is heel leuk om dat samen te doen. Het is een deel van onze relatie dat we elkaar scherp houden.’
M: ‘We zeggen ook vaak tegen elkaar: wat heerlijk dat wij samen zijn, dat we elkaar hebben. Weet je, het moeilijkste van die kanker is niet de chemokuren en de bestralingen geweest, maar dat we moesten leven met de angst. De kans dat het terugkomt is groot. Maar ik wil mijn leven er niet door laten beheersen. Als het ooit terugkomt, wil ik kunnen terugkijken op jaren waarin we ons hebben opgeladen. En dat doen Peter en ik nu heel goed.’