fotografieElsZweerink
artikel uit de IFFB-festivalkrant van 15 maart 2011
Van 23 t/m 27 maart 2011 vindt de derde editie van het International Film Festival Breda plaats. Uitgangspunt van het filmfestival zijn de ontwikkelingen binnen de cinema op het gebied van beeldcultuur, waarbij de grenzen vervagen tussen film, internet, fotografie, mode en beeldende kunst.

MARIA GOOS


door: Joost Broeren

“Ik weet niet of de bioscoop mijn medium is”, stelt Maria Goos (Breda, 1956), dit jaar de Homecoming gast op het IFFB. Het is nogal een stelling voor één van Nederlands meest gevierde scenaristen, die januari jl. de œuvreprijs van de gemeente Breda ontving. Met films als ‘Familie’ en ‘Cloaca’ heeft zij enkele van de mooiste Nederlandse films op haar naam staan.

Toch haalde Goos haar grootste successen in het theater (Goos werd opgeleid aan de Toneelacademie in Maastricht) en op televisie, met de gevierde series ‘Pleidooi’ en ‘Oud geld’. Ze wordt vooral geroemd om haar realistische dialogen, iets dat haar zelf wel verbaasd heeft. “Als je het werk leest… zo praten mensen écht niet, hoor. Dat lijkt wel zo, maar het is heel erg gestileerd realisme.”

Haar reserves voor het medium film hebben vooral te maken met de controle die je als auteur hebt op het eindproduct. “Bij televisieseries en vooral bij toneel loop je als schrijver veel minder risico dat er dingen worden veranderd in je scenario. Bij film komen er zo veel bepalende invloeden bij. Mijn ervaring is: als je voor film schrijft dan geef je het aan de regisseur, de cameraman, de editor. Het is me te vaak gebeurd dat het een hele andere film werd dan ik in mijn hoofd had.”

Toch heeft Goos nooit de neiging gehad om zelf achter de camera te kruipen en de regie ter hand te nemen. “Als ik nu op zo’n filmset kom, denk ik alleen maar: ‘hoe kun je dit doen?’ Die hele kar die je als filmregisseur moet trekken, het feit dat elk uur duizenden euro’s kost, dat je nooit kunt zeggen: ‘ik weet het even niet’. Als bij het toneel iets niet werkt, kun je stoppen en er even over nadenken. Bij film gaat dat niet.”

Voor het theater regisseert ze wel – bijvoorbeeld voor de nieuwe voorstelling ‘De hulp’, over de verhouding tussen een ontslagen bankier en zijn hulp in de huishouding, die in oktober 2011 in première gaat. Het theater is haar veilige haven. “Toneel is allemaal zo overzichtelijk”, vindt Goos. “Het zakelijke aspect is het kleinst, en het is het enige medium waar echt een lange repetitietijd voor staat. Vaak heb je vier, vijf, zes weken, dus je kan het heel langzaam ontwikkelen. Terwijl je bij film en televisie hooguit een dag repeteert en dan gaat draaien. Mike Leigh doet het wel, voor zo’n film als ‘Another Year’. Die manier van werken zou ik wel heel graag willen.”

Voorlopig heeft Goos dus even geen nieuwe filmplannen. “Ik ga het alleen nog maar doen als de regisseur en ik een formule kunnen vinden waarin ik er meer bij betrokken kan blijven. Ik wou dat het niet nodig was, maar het is het wel. Bij Willem van de Sande Bakhuyzen, met wie ik jaren heb gewerkt hoefde dat niet. Wij kenden elkaar door en door, spraken dezelfde taal, kwamen alle twee uit een toneeltraditie van samenwerken en overleg. Maar dat was een uitzonderlijke situatie en een uitzonderlijke samenwerking.” Een samenwerking die in 2005 tot een abrupt einde kwam door het vroegtijdig overlijden van Van de Sande Bakhuyzen.

Goos komt het best tot haar recht, zo lijkt het, als het groepsproces achter de schermen even open is als ze in haar werk zo vaak zijn. Goos relateert het aan haar Brabantse achtergrond: “Er is hier een openheid in persoonlijke processen, die geloof ik boven de Moerdijk al veel sneller worden ervaren als privé. Ik zag een paar dagen geleden ‘De meeuw’ van Tsjechov, met wiens stukken mijn werk wel wordt vergeleken. Wat er overeenkomstig is, zijn die groepsprocessen. Het gaat nooit over één hoofdfiguur met een groot effect op de levens van de mensen in zijn omgeving, zoals bijvoorbeeld in de Hamlet. Het gaat om iedereen in zo’n groep; meestal zijn het families. De pijn wordt dan vaak uitgesproken tussen twee mensen, maar wel waar iedereen bij is. Dat heeft voor mij iets Brabants: we hebben niet zo’n gêne om heel persoonlijke dingen te delen met de mensen waar we van houden. Wat wij privé noemen, is toch al wel snel iets waar zeker tien mensen van op de hoogte zijn.”



Joost Broeren