fotografieElsZweerink
Vijf fragmenten uit: Zomerdagboek - De zomer die haast had, geschreven in de zomer van 2005. Zomerdagboek is te koop in de reguliere boekhandel. ISBN: 90 204 0462 8
1.
Vergadering gehad met de Denktank Oost Watergraafsmeer. Enig om met zoveel verschillende mensen te fantaseren over hoe ons stadsdeel leefbaarder zou kunnen worden, hoe we de sociale cohesie zouden kunnen bevorderen. Het is de bedoeling dat wij van de sociale denktank met ideeën komen waardoor de verschillende bevolkingsgroepen uit onze wijk op een niet geforceerde manier met elkaar in contact komen. Tot nu toe zijn er nog geen briljante ideeën aan ons ontsproten.
Interview met een mevrouw gehad, deze week, die verbijsterd was over de drukte bij ons thuis. "Ik moet zeggen dat ik dit nog nooit heb meegemaakt." (Huilende vriend aan de telefoon, Johan kwam kleine Josefientje brengen die een Spaanse jurk droeg waar ze steeds op trapte, dus die moest tijdens het interview ingekort. Saartje kwam uit school, de fietskoerier kwam een pakje brengen, de telefoon ging weer, Roos kwam uit de stad, Peter was een tuinstoel aan het repareren en riep steeds dingen die de mevrouw heel leuk vond, maar die haar steeds ontspoorde als ze net wat lijn in het gesprek had weten te brengen en na een uurtje moest ik weg.)

Met De Club Van Uitgetredenen gegeten in Haaften, waar Mieke de Jong woont. De club bestaat uit allemaal ex-bestuursleden van het Netwerk Scenarioschrijvers, dus allemaal schrijvers: Ger Beukenkamp, Robert Alberdingk Thijm en Mieke de Jong. We gingen afscheid nemen van Miekes liefelijke, dromerige dijkhuisje. Ze verhuist. Ik ben zo trots dat ik deel mag uitmaken van deze gilde. Het zijn alledrie heel betrokken mensen die zich inzetten voor van alles en nog wat. Ze zaten met z'n drieën in het bestuur van de Stichting Aller Zielen, waardoor er een film gemaakt kon worden die een reactie was op de moord van Theo van Gogh.
De een is betrokken bij het scenaristenblad Plot, de ander bij het auteursrechtenbureau, we schrijven allemaal voor het zoveeljarig bestaan van de Unicef.
Enfin… fijne solide betrokken mensen waar je nog mee kunt lachen ook. Heerlijk dat ik zulke leuke schrijvers ken. Vandaag zou m'n eerste schrijfdag zijn van deze week, maar nu was het vervolggesprek met Artsen Zonder Grenzen. Dan al die e-mails. Ik heb voor het eerst in m'n leven de telefoon eruit getrokken deze week. Het wordt te gek, ik heb het niet meer in de hand. Het leven gaat met me op de loop en ik wil SCHRIJVEN! EEN TONEELSTUK SCHRIJVEN!

Man is nu spelen in het transformatorhuis. Hij belde net op. "Ga je morgen mee lunchen bij Zeppos?" Dat is wat er moet gebeuren. We hebben zo naar elkaar verlangd, ik ben nu vijf dagen thuis, we zijn nog geen uur samen geweest, zonder dat een van de twee van alles moest doen, of in coma lag. We zijn moe. Heel erg moe, allebei. En toch is dit het allerverrukkelijkste leven dat er bestaat. Spannend, afwisselend, uitdagend, en vol liefde. Had ik maar tien levens.

2.
Voor het vierluik voor Het Toneel Speelt doe ik onderzoek. Ik praat met mensen over hun leven en dan met name over de jaren vijftig, want deel 1 begint in 1956. De bedoeling van het vierluik is dat we de Familie Avenier volgen vanaf 1956 tot nu. Telkens zit er vijftien jaar tussen twee afleveringen.
Michiel van Erp maakt met zijn team een documentaire over het onderzoek dat ik doe. Het komt erop neer dat we samen mensen interviewen en dat dat gefilmd wordt. Wat er met de documentaire gaat gebeuren weten we nog niet. Misschien wordt ie uitgezonden voorafgaand aan de achtdelige televisieserie die ik ga schrijven als bewerking van de vier delen toneel.
We zijn vorige week begonnen bij mijn familie en wel bij de kinderen van de lievelingszus van mijn vader: de kinderen van tante Gien. Ze zijn nu inmiddels zelf allemaal vijfenvijftig of ouder. Sterke mensen. Prachtige volkse, sterke mensen die in een zwaar leven geen enkele aanleiding hebben gezien om te verbitteren of om ook maar een greintje cynisme aan de dag te leggen. Als ze gefilmd worden, zijn ze een beetje zenuwachtig, maar blijven volstrekt zichzelf. In heldere bewoordingen en in prachtig Brabants vertellen ze hoe het was, in een arbeidersgezin met tien kinderen in de jaren vijftig.
Niemand heeft heimwee. "Wat zouden we moeten missen? Er was toch niks? We hadden niks. Ja, een grote prop papier met elastieken erover, dat was onze voetbal, nee hoor, niks geen heimwee niet, nergens naar."
Ik had ze een jaar of twintig niet gezien, maar voelde me onmiddellijk weer diep met ze verwant. Ik zou best bij ze willen horen, maar dat doe ik niet. Weg is weg. "Ge het er goed aan gedaan voor weg te gaan, anders was het allemaal niet gelukt." De zeven dochters van tante Gien hebben elkaar de afgelopen twintig jaar elke dinsdag gezien. "Over alles hadden we het dan, alles!" Nu is het dinsdagclubje er niet meer. "Ja, op een gegeven moment begonnen we door te krijgen dat je soms iemand beter kan helpen door niet te helpen en dat was het einde van het clubje, want een van ons zit al een heel leven in de problemen en die werden daar uitgebreid besproken." Uiteindelijk dan toch, dik in de zestig, op eigen benen allemaal, maar zonder dat ze elkaar zijn kwijt geraakt, want de hechte band is er nog steeds. Dat vind ik zo prachtig.
Het taalgebruik is ook erg mooi. "Ik sta verpaft."
De dag na dit bezoek kon ik moeiteloos een flinke ruk maken met aflevering 1. Heel typerend voor die tijd, de jaren vijftig, is denk ik dat mensen trager dachten. Gespreksonderwerpen duurden langer dan nu, veel en veel langer. En de wereld was nog zo klein. De mensen uit mijn toneelstuk weten nauwelijks wat er buiten Nederland gebeurt. Wat ik ook zo mooi vond, was dat de geïnterviewde familieleden allemaal zeiden dat ze toen, in de jaren vijftig, bij de dag leefden. "Je dacht niet aan morgen en je dacht ook niet over of het misschien anders zou kunnen. Nee, daar waren wij niet mee bezig. We hadden geen verwachtingen eigenlijk, niet veel meer dan dat we zouden trouwen. Dus ja, dan kan er ook eigenlijk weinig tegenvallen. Dat is nu wel anders."
(…)

3.
En ik ben weer met het team van Michiel van Erp op stap geweest, naar Breda, naar mijn familie, als onderdeel van het onderzoek voor het vierluik over de Familie Avenier. Michiel en ik interviewen mijn neven en nichten die de jaren vijftig bewust hebben meegemaakt. We zijn een goed interviewduo, Michiel en ik. En het is allemaal zo vertrouwd: Breda, het milieu, de taal, de humor en hun herinneringen.
Iedereen blijkt een hekel te hebben gehad aan Anna, mijn oma die kon waarzeggen. Het was een vreselijk bazig mens. Mijn nicht Corrie vertelde dat toen opa en oma vijftig jaar getrouwd waren, er een fotograaf was ingehuurd voor het familieportret, maar de man van Corrie mocht van oma niet op de foto want, zei oma: "Je gaat er toch van scheiden". En zo is het ook gegaan. Ze is er van gescheiden. Opvallend in mijn familie is dat de drie vrouwen die gescheiden zijn allemaal een heel bijzonder hechte band voor het leven, met hun ex-man hebben gehouden. Het zijn heel trouwe mensen, maar niet in een huwelijk.
We rijden in de bus van de productie door de stad met Michiel van Erp en Moniek van de productie en de cameraman en de geluidsman. Ik kan uit het raam kijken en allemaal bekende dingen zien, een café, een straat, een kerk, een plein en het doet geen pijn meer. Het is niet meer van mij, het is ook niet meer: daar, waar ik niet meer woon. Het is ook niet meer: daar, waar heel de familie woont, behalve ik. Het is gewoon Breda, waar ik ben opgegroeid en waar ik vijfentwintig jaar geleden ben weggegaan.

4.
Ik maak geschreven portretten voor de Esta. Dat vind ik geweldig leuk om te doen, maar het kost veel tijd. Eergisteren ben ik met ambulancepersoneel een dag op stap geweest voor het eerste portret. Leuke mensen die het meest van hun vak genieten als er grote spoed is en veel hectiek. Moderne cowboys. Mijn slag mensen waar ik me meteen bij thuis voelde. Ik kwam met hen bij een Surinaamse familie terecht en bij een Turkse. Die Turkse familie woont nog geen vijfhonderd meter van mijn huis maar in een straat waar ik nooit kom. Opwindend om een deur open te doen en in een totaal andere wereld te stappen; twintig paar schoenen in het halletje, wit weggetrokken Turkse mannen in gang en slaapkamer en een huiskamer vol huilende vrouwen. De man die we met de ambulance kwamen halen lag met een zuurstofmasker op zijn gezicht op bed. Het zag er heel dramatisch uit, ook door de elektroplakkers op zijn borst. Een paar uur later zagen we heel de familie weer in het ziekenhuis, toen wij alweer twee andere ritjes hadden gehad. Ze lachten allemaal want de Turkse man had het gehaald en was buiten levensgevaar.
In de garage van de ambulancedienst waar een soort serre is gebouwd, hangt een clubhuisachtige sfeer, die ik nog ken van de toneelschool. Je zit met z'n allen in een wereld die voor de buitenwereld onbekend is. Je bent van hetzelfde slag, je hebt dezelfde passie. Al die mannen en die vrouwen die daar rondliepen, allemaal in hetzelfde ambulance-uniform, die hadden overeenkomstige karaktertrekken; een avontuurlijke geest, niet bepaald kantoortypes en allemaal aanpakkers. Geen watjes, geen eitjes, maar aanpakkers. Fijn soort mensen!

5.
Los Angeles. Andere koek.
Heet. Teringheet! En vol! We doen er uren over om de stad in te komen. De wegen zijn hier, behalve tijdens een paar nachtelijke uren, voortdurend verstopt. Gelukkig heeft onze Chevrolet airco en hebben we een tas vol eten en drinken bij ons, dus het is voor ons geen probleem, maar al die mensen die hier wonen en die elke dag in deze file moeten staan! Ze lijken het lijdzaam te ondergaan. In bijna alle, grote, auto's zit maar één persoon. Wij mogen over de carpoolstrook want wij zitten met z'n vieren in één auto. Als je het raam van je auto openzet, komt er een vieze vette walm van uitlaatgassen op je af. Tegen de avond is het nog steeds rond de 36 graden. Ik zit met Saar achterin. Roos zit naast Peter. Ze loodst hem met de plattegrond op schoot prefect door de stad. Als we bij het hotel aankomen en ik roep dat alles zo goed gegaan is, lachen Roos en Peter mij uit. "Bedoel je dat je zo goed broodjes zat te smeren achterin?" Ze bedoelen het niet kwaadaardig en ze hebben gelijk. In praktische zin heb je niet zoveel aan mij, als reisgenoot. Ik moet daar wel bij vertellen dat ik het in m'n eentje een stuk beter doe. Lees maar es hoe ik helemaal naar Zambia reisde en weer terug zonder dat daar iets rampzaligs gebeurde. Maar in m'n eentje kan ik me en moet ik me ook veel beter concentreren. Met mijn gezin op reis worden mij bij de hotelreceptie sleutelkaarten overhandigd en onmiddellijk daarna zijn ze dan kwijt en komen nooit meer terug. Een rieten picknicktas kost geen tien dollar, zoals ik dacht, maar negenendertig dollar. De handgeborduurde vlinder, die in de tas zat, die was tien dollar. Nu hangt er een handgeborduurde vlinder aan de autospiegel en nu heet de picknicktas sinds de aanschaf 'de veel te dure tas'. "Waar is het fruit? In de veel te dure tas."

Als ik zeg: "De maildoos sluit niet goed meer", dan zijn zij zo lief om te begrijpen dat het hier de laptop betreft die niet goed meer sluit. En ze begrijpen ook dat 'parkeren op de zijvleugel' betekent: 'parkeren op de ventweg'. Maar als ik rij voel ik een zekere spanning in de auto. Ze vertrouwen me niet helemaal. Ik zie aan Peter, die naast me zit, dat hij zichzelf voortdurend in zijn been knijpt als ik, consequent iets te laat remmend door de bocht ga.

Ik loods mijn gezin voortdurend naar de verkeerde rode auto en naar de verkeerde verdieping in het hotel. Als er een bord langs de kant van de weg staat met: 'Bump 25 mile', dan rijd ik met 50 mile over de bedoelde 'bump' in de weg, omdat ik dacht dat het bord bedoelde dat het nog 25 mile was naar het volgende dorpje met de grappige naam 'Bump'.
Ze hebben dus in praktische zin niet zoveel aan me, steeds minder lijkt het wel. Ik heb in de loop der jaren geleerd om dat te compenseren met een onlogische authenticiteit, die in ieder geval op artistiek gebied gewaardeerd wordt en ook eigenlijk vaak wel in mijn privéleven. Ik kan mensen heel vrolijk maken met zelfverzonnen uitdrukkingen en woorden. 'Kabellopen' in plaats van 'koorddansen'. Dat gebeurt niet uit een drang naar originaliteit, maar vaak zit er een eigen woord voor het gebruikelijke woord in mijn hoofd, zoals 'brengbrommer' voor 'pizzakoerier' en 'verloren goederen' in plaats van 'gevonden voorwerpen.' En een PSM-player in plaats van een MP3 speler. En dat vinden de meeste mensen leuk, gelukkig ook mijn kinderen en mijn man. Gelukkig maar. Als ik zeg dat er drie mensen dood langs de kant van de weg liggen, dan begrijpt mijn gezin dat ik het heb over drie kruisjes langs de kant van de weg.

Ondanks dat veel mensen de warrigheid in mijn hoofd kostelijk vinden, maak ik me toch wel zorgen. Soms, eigenlijk altijd op vakantie, maak ik me zorgen over m'n geestelijk vermogen. Die vergeetachtigheid, die warrigheid, is dat wel normaal? Ben ik niet langzaam en heel vroeg aan het dementeren? Ik ben opgelucht als de anderen ook wel es iets stoms doen, zoals Roos die haar haar met body lotion insmeerde. Dat luchtte me op, hoewel ik vlak daarna, tot hilariteit van Roos, mijn armen stond in te smeren met conditioner. Wat me wel een beetje geruststelt is de ervaring dat het thuis veel beter gaat. Volgens Peter heeft het te maken met concentratie. Thuis kan ik heel veel op de automatische piloot doen, zonder dat iemand er last van heeft. Thuis zit ik ook de helft van de tijd met mijn gedachte ergens anders, maar ik heb mij aangeleerd om de sleutels in het sleutelhuisje te hangen, de portemonnee in de la te leggen, de hondenriem aan de kapstok te hangen. Op vakantie is er geen routine. Op vakantie moet je je concentreren op het moment van uitstappen, weglopen, inchecken, rondrijden. Daar ben ik erg slecht in. Ik ben vaak elders met mijn hoofd.
Saartje heeft dezelfde wazigheid. We moeten er vaak om lachen, maar soms is het irritant. Als we al uren onderweg zijn naar Las Vegas en het daar al verschillende keren over gehad hebben en zij vraagt dan: "Waar zijn we eigenlijk naar op weg?" Dan concluderen we maar weer es dat Saar haar hersens ook op vakantie zijn. "Ja", zegt ze dan, "af en toe heb ik contact met ze. Ze zitten nu op Hawaï."

"Een dromerig kind", werd ik genoemd. Ik vond dat erg mooi klinken, maar ik begreep uit de begripvolle kleine knikjes van ooms en tantes dat er iets mis mee was. "Het is een dromertje", zei mijn moeder dan en ik meen me haar ogen te herinneren die bij het uitspreken van die zin hoopvol op de ander gericht waren. Maar ik kan me niet herinneren dat er ooit iemand zei dat het niet erg was om een dromerig kind te hebben. Ik geloof dat zijzelf het nooit erg heeft gevonden dat ik zo stil en traag was. Ik geloof dat ze daardoor zoveel van mij hield. Ik heb het nota bene van haar geleerd om zomaar met een patatje op een bankje zitten en een uurtje rond te kijken. Zomaar in het raamkozijn zitten en maar wat zitten te denken.

Ineens herinner ik me de doorgezakte vering van de grote stoel waar ze altijd inzat. Aan de rechterkant was de vering van de 'luie stoel' helemaal verzakt, want daar mocht ik altijd zitten, tegen haar aan, klem tussen de leuning en haar zachte lichaam. "Kom maar muis." En dan zaten we te zitten. Zij met een sigaretje, ik met mezelf. Onze wereld was klein, maar we maakten veel mee. Van haar heb ik ook de ongemakkelijkheid in het zomerseizoen geërfd. Ze haatte de zomer. Ze voelde zich eenzaam in de zomer, zoals zoveel oude mensen. Ze was namelijk oud. Ze was 45 jaar toen ze me kreeg. Mijn moeder is nooit buiten Nederland geweest, op die zondagmiddaguitstapjes naar de Meerselse Dreef na.
Soms deden we in de zomer alsof het winter was. Dan sloten we overdag alle deuren en gordijnen en deden we het licht en de kaarsjes aan. Vonden we fijn.

Nu reis ik met mijn gezin door Californië, de twee met de rechtsdraaiende hersens zitten voorin, en de twee linksdraaiende mogen lekker achterin zitten suffen, ieder op een eigen achterbank.